In deze paragraaf van hoofdstuk 1 leggen we uit hoe we van de meerjarige raming 2021 t/m 2023 zoals opgenomen in de primitieve begroting 2020 komen tot het actuele geprognosticeerde saldo in de ontwerpbegroting 2021 en het meerjarige geraamde saldo 2022 t/m 2024. Dat doen we door de door de raad gemaakte keuzes met financiële gevolgen voor die saldi, de autonome tussentijdse ontwikkelingen en de door het college in deze begroting aan de raad voorgestelde ruimtevragen voor nieuw beleid achtereenvolgens te presenteren.
1.3.1 Meerjarenraming primitieve begroting 2020
Bij de begrotingsbehandeling 2020 heeft de raad een sluitende formele begroting 2020 vastgesteld op basis van reële ramingen met de kanttekening dat we opnieuw net als in 2019 pas vanaf het jaar 2021 een structureel en reëel evenwicht hadden. Dat was beide jaren het gevolg van het feit dat we voor de jaren 2019, 2020 stevige incidentele onttrekkingen uit de algemene reserve hebben moeten ramen om tot een formeel sluitende begroting te kunnen komen.
In de primitieve begroting 2020 was tevens een stelpost van € 250 duizend opgenomen als financiële ruimte voor nieuw beleid. In de 1e begrotingswijzing 2020, die in samenhang met de ontwerpbegroting 2020 en meerjarenraming 2021-2024 is behandeld, is dat nieuwe beleid op voordracht van het college door de raad vastgesteld. Tevens zijn in die 1e begrotingswijziging 2020 een aantal incidentele nieuwe beleidsalternatieven gedekt.
Onderstaand het formele meerjarige exploitatiesaldo zoals gepresenteerd in de primitieve begroting 2020 en meerjarenraming 2021-2023.
Door het positieve saldo vanaf 2022 te storten in de algemene reserve hebben we de structurele storting in die algemene reserve eind 2020 tot en met 2023 weer teruggebracht op het oude hogere niveau van € 1.75 miljoen. Een structurele storting die ervoor zorgt dat onze algemene reserve ondanks de stevige geraamde onttrekkingen in 2020 en 2021op redelijk niveau blijft en zelfs meerjarig weer stijgt.