1.3 Ontwikkelingen begrotingssaldo

1.3.1 Meerjarenraming primitieve begroting

Terug naar navigatie - 1.3.1 Meerjarenraming primitieve begroting

In deze paragraaf van hoofdstuk 1 leggen we uit hoe we van de meerjarige raming 2021 t/m 2023 zoals opgenomen in de primitieve begroting 2020 komen tot het actuele geprognosticeerde saldo in de ontwerpbegroting 2021 en het meerjarige geraamde saldo 2022 t/m 2024. Dat doen we door de door de raad gemaakte keuzes met financiële gevolgen voor die saldi, de autonome tussentijdse ontwikkelingen en de door het college in deze begroting aan de raad voorgestelde ruimtevragen voor nieuw beleid achtereenvolgens te presenteren.

1.3.1 Meerjarenraming primitieve begroting 2020
Bij de begrotingsbehandeling 2020 heeft de raad een sluitende formele begroting 2020 vastgesteld op basis van reële ramingen met de kanttekening dat we opnieuw net als in 2019 pas vanaf het jaar 2021 een structureel en reëel evenwicht hadden. Dat was beide jaren het gevolg van het feit dat we voor de jaren 2019, 2020 stevige incidentele onttrekkingen uit de algemene reserve hebben moeten ramen om tot een formeel sluitende begroting te kunnen komen.

In de primitieve begroting 2020 was tevens een stelpost van € 250 duizend opgenomen als financiële ruimte voor nieuw beleid. In de 1e begrotingswijzing 2020, die in samenhang met de ontwerpbegroting 2020 en meerjarenraming 2021-2024 is behandeld, is dat nieuwe beleid op voordracht van het college door de raad vastgesteld. Tevens zijn in die 1e begrotingswijziging 2020 een aantal incidentele nieuwe beleidsalternatieven gedekt.

Onderstaand het formele meerjarige exploitatiesaldo zoals gepresenteerd in de primitieve begroting 2020 en meerjarenraming 2021-2023.

Tabel 1 - Hoofdstuk 1

Door het positieve saldo vanaf 2022 te storten in de algemene reserve hebben we de structurele storting in die algemene reserve eind 2020 tot en met 2023 weer teruggebracht op het oude hogere niveau van € 1.75 miljoen. Een structurele storting die ervoor zorgt dat onze algemene reserve ondanks de stevige geraamde onttrekkingen in 2020 en 2021op redelijk niveau blijft en zelfs meerjarig weer stijgt.

1.3.2 Kaderbrief 2021

Terug naar navigatie - 1.3.2 Kaderbrief 2021

Vanwege de COVID-19 crisis hebben we in het voorjaar geen kadernota opgesteld maar de raad wel geïnformeerd middels een kaderbrief. In die brief hebben we getracht de raad een zo actueel als mogelijke nieuwe prognose te geven van de meerjarensaldi 2021 t/m 2024. Hierbij is wel een zeer grote kanttekening geplaatst bij de hardheid van deze ramingen. Veel autonome ontwikkelingen die we hebben verwerkt in het nieuwe geraamde saldo hielden nog geen rekening met de gevolgen van de COVID-19 crisis. Met name de raming van de algemene uitkering die op basis van de meicirculaire in de toekomst verdergaand zou groeien lijkt op de langere termijn niet houdbaar.

Tabel 2 - Hoofdstuk 1

Onder aan de streep een positief formeel saldo met wel een aantal stevige kanttekeningen zoals ook benoemd in de kaderbrief:
- Het kostenbeheersingspotentieel van het onderzoek Wmo in het bijzonder de besparing op de uitvoeringskosten is nog niet gekwantificeerd;
- We nemen aan dat het perspectiefplan JENS binnen de huidige budgettaire kaders gerealiseerd kan worden;
- We nemen aan dat de, uit de verdergaande groei van de algemene uitkering afgezonderde, geraamde stelpost jeugdhulp voldoende zal zijn om de nog bij te stellen raming jeugdhulp af te dekken in de begroting 2021 en meerjarenraming 2022-2024.
- De meerjarig geraamde kapitaallasten en de kleinere richtbudgetten zijn nog niet geactualiseerd;
- We kunnen pas na de voltooiing van de risico-inventarisatie en daaropvolgend de actualisering van de meerjarige weerstandsratio in de begroting 2021 beoordelen of structurele vrijval ten gunste van de exploitatie van een deel van de € 1.75 miljoen structurele storting in de algemene reserve mogelijk is of dat juist extra gestort dient te worden in de algemene reserve .

Achtereenvolgens actualiseren we alle in de kaderbrief genoemde posten naar de stand van dit moment en lichten die toe waar nodig om zo te komen tot het meerjarige formele saldo van de ontwerpbegroting 2021 en meerjarenraming 2022-2024.

1.3.3 Formeel saldo 2021-2023 in begroting 2020

Terug naar navigatie - 1.3.3 Formeel saldo 2021-2023 in begroting 2020

Het formele saldo van het jaar 2021 in de meerjarenraming 2021-2023 van de begroting 2020 hebben we destijds sluitend gemaakt via een onttrekking van € 1.95 miljoen aan de algemene reserve. Omdat we u nu bij het presenteren van het nieuwe formele saldo van de begroting 2021 en meerjarenraming 2021-2024 het totale effect willen laten zien op de algemene reserve corrigeren we het startsaldo 2021 met de eerder geraamde onttrekking. Omdat we de storting in de algemene reserve ter hoogte van € 1.75 miljoen structureel ook na 2023 handhaven corrigeren we eveneens het in de kaderbrief gepresenteerde plussaldo van €500 duizend in het jaar 2024 naar nul. Daarmee wijkt het startpunt van de actualisering van de ramingen dus af van het startpunt zoals gepresenteerd in de kaderbrief 2021.

Tabel 3 - Hoofdstuk 1

1.3.4 Prognose algemene uitkering

Terug naar navigatie - 1.3.4 Prognose algemene uitkering

Zoals al aangegeven in de kaderbrief toont de meicirculaire 2020 meerjarig een verdergaande stijging van het accres t.o.v. de geraamde bedragen zoals opgenomen in de meerjarenraming 2021-2023 van de begroting 2020. Met de daarbij gemaakte kanttekening dat de meerjarige hardheid van die raming geen rekening houdt met het effect van de Covid-19 crisis op de staatsschuld en daarmee met de te verwachten afname van de uitgaven van het Rijk in de verdere toekomst. Een afname die vanuit het ‘’Trap op Trap af systeem’’ door zal werken op de omvang van het gemeentefonds.
Zeker is wel dat de huidige financiële verhoudingen tussen Rijk en lagere overheden waaronder gemeenten onder druk staan. Dat geeft de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelatie ook aan in een brief aan de Tweede Kamer. Voor de langere termijn zijn aanpassingen nodig. Op termijn moet de financiële verhouding worden aangepast, zo stelt het Rijk. Maar eerst doet het Rijk “aanvullend en verdiepend onderzoek naar de financiële positie en het voorzieningenniveau van de gemeenten. Ook is er aandacht voor de effectiviteit en de efficiency van de uitvoering van het beleid door de gemeenten.”

Zoals aangegeven in de kaderbrief hadden we ten laste van de geraamde groei van de algemene uitkering al een stelpost apart gezet voor de ophoging van de te ramen lasten voor de jeugdhulp. Niet zeker was echter dit voorjaar of die structurele stelpost die opliep van tot € 1 miljoen structureel vanaf 2024 voldoende groot zou zijn om de verwachte stijging van de lasten jeugdhulp meerjarig af te dekken. Omdat tussentijds duidelijk is geworden dat de volledige kosten van de ATV (ambulant tijdens verblijf) combitrajecten Jeugdhulp ter hoogte van ca. € 700 duizend structureel voor rekening van de gemeente blijven komen hebben we de stelpost jeugdhulp die we al in raming van de algemene uitkering hadden opgenomen verhoogd met € 400 duizend in de periode 2021 t/m 2023 oplopend naar 700 duizend in 2024.

Tabel 4 - Hoofdstuk 1

Onder aan de streep resteert daarmee een groei van het accres van € 1.9 miljoen in 2021 tot en met 2023 waarna in het laatste jaar het accres daalt naar € 1.6 miljoen. Lager dan gedacht bij de kaderbrief maar nog altijd substantieel.

1.3.5. Raming overige autonome ontwikkelingen

Terug naar navigatie - 1.3.5. Raming overige autonome ontwikkelingen

In de kaderbrief hebben wij u geïnformeerd over meerdere autonome ontwikkelingen waaronder de raming salarissen, het effect van alle nieuwe begrotingen van de gemeenschappelijke regelingen, de extra lasten voor de instandhouding van de kwaliteit van het groenbeheer en een aantal separate in de kaderbrief toegelichte autonome ontwikkelingen. Bij elkaar opgeteld een per saldo nadeel van € 415 duizend in 2021 oplopend naar € 664 duizend in 2023 en aflopend naar € 493 duizend in 2024.

Tabel 5 - Hoofdstuk 1

Deze ramingen zijn onverkort overgenomen in de nu voorliggende ontwerpbegroting 2021 en meerjarenraming 2022-2024.

1.3.6 Budgettair effect onderzoek WMO

Terug naar navigatie - 1.3.6 Budgettair effect onderzoek WMO

In de kadernota 2020 die voorjaar 2019 door u is vastgesteld hebben wij de raad inzicht gegeven in de taakstellingen in de Wmo en het risico dat de lasten in de toekomst hoger gaan uitvallen indien we onze Hbh cliënten verplicht moeten gaan indiceren volgens een maatwerkprotocol. We hebben toen al aangegeven dat indien alle huidige cliënten onverkort zouden overgaan tot een protocollair maatwerksysteem dit t.o.v. de actuele ramingen in de begroting 2019 en meerjarenraming 2020-2022 een stevige extra meerjarige last tot gevolg zou kunnen hebben. Tel daar nu bij op het inmiddels ingevoerde abonnementstarief door het Rijk, de verdergaande inperking van de beleidsruimte door jurisprudentie en de vergrijzing van de populatie en het is u duidelijk waarom we in de begroting 2020 een onderzoek naar mogelijke draaiknoppen ter beheersing van de kostenontwikkeling Wmo hebben aangekondigd en voor de zekerheid al een stelpost ter dekking van de te verwachten lastenstijging hebben opgenomen . Het onderzoek is inmiddels afgerond. Resultaat van dit onderzoek is dat er naast de budgettaire draaiknop zoals al aangegeven in de kaderbrief 2021 ook aan de andere draaiknoppen gedraaid moet worden om de lastenontwikkeling van de Wmo af te vlakken. De bekostiging van zowel de Wmo begeleiding alsook (deels) de Wmo Hbh gaat anders verlopen in 2021, het beleid wordt bijgesteld en, mogelijk gemaakt door de aanpassing van dat beleid, gaan we het proces vereenvoudigen. Dit laatste zal vanaf 2023 een structureel capacitair voordeel opleveren van € 240 duizend. Al deze acties zijn momenteel in vergaande uitvoering.

Tabel 6 - Hoofdstuk 1

Rekening houdende met bovengenoemde ontwikkelingen hebben we de geraamde lasten 2021-2024 op de Wmo bijgeraamd met het eerder al in de kaderbrief 2021 genoemde bedrag, de restant stelpost van het onderzoek Wmo en Groenbeheer en verminderd met het inverdieneffect op de formatie.

 

1.3.7 Budgettair effect jeugdhulp

Terug naar navigatie - 1.3.7 Budgettair effect jeugdhulp

In de kaderbrief 2021 hebben wij u nog niet geïnformeerd over de mogelijke bijstelling van de raming van de lasten van de jeugdhulp. Dat de kosten van de jeugdhulp toenemen is een landelijke trend die ook in Landgraaf aanwezig is. Had Landgraaf in 2015 nog 835 jongeren in een jeugdzorg traject, in 2019 is dat uitgaande van de voorlopige CBS-cijfers opgelopen tot 1070. Een stijging van maar liefst 28 %. Indien we kijken naar de jeugdzorg trajecten is zelfs sprake van een stijging van 34 % over diezelfde periode 2015-2019. In 2019 heeft daardoor 14 % van de jongeren in Landgraaf tot 23 jaar een door de gemeente gefinancierde vorm van jeugdzorg. Het Rijk heeft deze stijgende trend onderkend en daarom ook al extra budget ter beschikking gesteld .

In 2019 hebben de gemeenten al € 400 miljoen extra ontvangen voor de jeugdzorg, en in 2020 en 2021 € 300 miljoen. Voor Landgraaf komt dit neer op een extra bedrag van ca. € 862 duizend in 2021. Voor 2022 en 2023 heeft het Rijk formeel nog géén extra geld toegezegd. Dat komt er pas als uit onderzoek blijkt dat de hogere uitgaven van de gemeenten structureel en onvermijdelijk zijn. De uitkomsten daarvan zijn pas bekend najaar 2020. De via de algemene uitkering extra beschikbaar gestelde middelen jeugdzorg, alhoewel slechts toegekend voor 2019 tot en met 2021 mogen echter ook net als in 2021 voor 2022 en verder als structureel aangemerkt worden. Voor de jaren 2022, 2023 en 2024 hebben we daarom de structurele stelpost ‘Uitkomst onderzoek jeugdzorg’ in stand gelaten. We rekenen er dus op dat die baat structureel wordt.


Daar waar we deze extra middelen in 2020 nog niet hadden vertaald in een extra te ramen last voor de jeugdhulp hebben we dat in deze begroting 2021 en meerjarenraming 2022-2024 wel gedaan. Naast de benodigde € 700 duizend ter dekking van de kosten van het ambulante deel van de ATV-trajecten die we zoals reeds aangegeven gedekt hebben uit een verlaging van het geraamde accres hadden we al een stelpost ‘verhoging lasten jeugdhulp’ binnen de in de kaderbrief gepresenteerde raming van de algemene uitkering opgenomen. De geraamde lasten op de jeugdhulp hebben we mede daarmee in 2021 ruim € 1,7 miljoen hoger geraamd dan in de meerjarenraming van de begroting 2020. In 2024 zelfs oplopend tot € 2,1 miljoen. Dat is inclusief de inverdieneffecten op de ambulante jeugdhulp die we hebben afgesproken met JENS en met het uitgangspunt dat het Perspectiefplan JENS binnen de gestelde budgettaire kaders gerealiseerd wordt. Het budgettair effect van de benodigde meerlasten Jeugdhulp is al volledig verwerkt in de t.o.v. de kaderbrief 2021 bijgestelde raming van het accres.

1.3.8 Ruimtevragende investeringen 2021

Terug naar navigatie - 1.3.8 Ruimtevragende investeringen 2021

In de kaderbrief hebben wij u het overzicht van de ruimtevragende investeringen op de programma’s gepresenteerd die we integraal zouden opnemen in deze ontwerpbegroting 2021 en meerjarenraming 2022-2024. De totale kapitaallasten van deze investeringen zijn hoger dan de vaste schijf die we jaarlijks daarvoor structureel en bij voorbaat ramen. Daarvoor is een vaste ruimte beschikbaar ter grootte van € 142 duizend Het betreft veelal investeringen met een vervangingsdoel maar ook een aantal ieder jaar terugkerende investeringen zoals het vaste investeringsbedrag voor transformatie, verkeersveiligheidsprojecten en investeringen in de reconstructie van de ruggengraat.

Tabel 7 - Hoofdstuk 1

In de bijlage van de kaderbrief is een toelichting per investering opgenomen. De benodigde kapitaallastruimte is ca. € 63 duizend hoger dan de vaste beschikbare ruimte. Dit bedrag drukt dus extra op de exploitatieraming
2021-2024.

Tabel 8 - Hoofdstuk 1

1.3.9 Eijkhagencollege

Terug naar navigatie - 1.3.9 Eijkhagencollege

Een overgrote meerderheid van de raad steunt de realisatie van nieuwbouw voor het Eijkhagencollege. In deze begroting zijn de volledige lasten ten behoeve van die realisatie verwerkt. De eerste tranche van € 350 duizend structureel was al opgenomen in de begroting 2020 en meerjarenraming 2021-2023. De resterende dekkingsmiddelen van € 350 duizend vanaf 2023 zouden initieel volgens de eerste concept doorrekening mogelijk gedekt worden uit een verhoging van de OZB-opbrengst door de tarieven te verhogen met ca. 6,5%. Gegeven de geprognosticeerde positieve ontwikkeling van het accres stellen wij u voor de dekking van deze tweede tranche van € 350 duizend volledig mee te nemen in de exploitatieraming vanaf 2023. De verhoging van het tarief OZB behoudens de vaste stijging t.b.v. de inflatie kunnen we daarmee achterwege laten.

Tabel 9 - Hoofdstuk 1

1.3.10 Verlaging toerekening uren naar projecten

Terug naar navigatie - 1.3.10 Verlaging toerekening uren naar projecten

In de begroting 2020 hebben we een meerjarige ruimtecreatie opgenomen ter hoogte van in totaal ca. € 450 duizend vanwege het BBV technische verplicht activeren van uren naar projecten. Dit bedrag is berekend op basis van het capaciteitsmodel. Om meerjarig echter geen risico te lopen hadden we in die begroting al vanaf 2023 een stelpost opgenomen van € 200 duizend. Zou in de realisatie het aantal te activeren uren naar projecten tegenvallen dan zouden we in ieder geval geen structureel nadeel hebben. Nu halverwege 2020 monitoren we de voortgang en constateren dat de realisatie toch achter blijft bij de capaciteitsraming. Reden om vanuit voorzichtigheid incidenteel voor 2021 en 2022 deze ruimtecreatie uit 2020 neerwaarts bij te stellen met € 200 duizend.

Tabel 10 - Hoofdstuk 1

1.3.11 Diverse overige bijstellingen en concernposten

Terug naar navigatie - 1.3.11 Diverse overige bijstellingen en concernposten

Zoals te doen gebruikelijk zijn er bij de totstandkoming van de nieuwe begroting diverse andere budgetten en posten die bijgesteld worden voor zover deze posten niet al zijn meegenomen in het voorlopige geraamde saldo van de kadernota of in het geval van dit jaar de kaderbrief.

Tabel 11 - Hoofdstuk 1

Dit varieert van de minderlasten als gevolg van de voortgaande jaarlijkse neerwaartse bijstelling van de formatie, de actualisering van de meerjarig geraamde kapitaallasten en de mutaties t.o.v. de geraamde stortingen en onttrekkingen in de reserves uitgezonderd de onttrekking aan de algemene reserve t.b.v. het sluitend maken van het formele saldo en de extra storting in de egalisatiereserve. Onderaan de streep een behoorlijk positief budgettair effect.